Hieronder een overzicht van klinieken waar men terecht kan voor de hart dopplertest
Onderstaande adressen werken uitsluitend met het screeningsformulier dat in samenwerking met de CCN is opgesteld.
 
 
 
 
 

 

Spoed-& Verwijskliniek voor Dieren/
Dierenkliniek Ridderkerk
Sven van Haesendonck
​Bijdorp-West 12
2992 LC Barendrecht
Tel: 085-487 7090
www.spoedenverwijskliniek.nl

 

 

Veterinaire Specialisten 
N. Beijerink, DVM,PhD, Dipl. ECVIM (Cardiologie)
Fort Isabella
Reutsedijk 8a
Vught
013-5285900

 

 

Specialist Veterinaire Radiologie
J.W.. Garretsen
Postbus 85058
3508 AB Utrecht

Op diverse plaatsen aanwezig.
Zie www.vetecho.nl



Evidensia Dierenziekenuis Arnhem                   

S. Kranendonk

Meander 10

6825 MB Arnhem

026 33 33 730

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Dierenkliniek 't Ossehoofd
D. van Os
Berckheidelaan 8
1701 VG Heerhugowaard
072-5744959

 


Veterinair Specialistisch Centrum
De Wagenrenk
M. Vink-Nooteboom
Keyenbergseweg 18

6705 BN Wageningen
0317-419120

 


Kliniek voor Gezelschapsdieren                    
H. van Meeuwen
Hint 16B
5521 AM Eersel
0497-518000

 

Dierenkliniek Emmeloord
N. de Heer
Espelerlaan 77
8300 AE Emmeloord
0527-613500

 

Mobiele Echo Service
C. Renard
Kan na afspraak bij iedere
dierenkliniek in Nederland.
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

Dienst Kleine Huisdieren
Dr.P. Smets PhD, Dipl.ECVIM-ca
Faculteit Diergeneeskunde
Salisburylaan 133
9820 Merelbeke / Gent
België
0032-92647700

 

Tierärtzliche klinik für kleintiere
S. Aslani
Am Forstgarten
Landwehr 8
47533 Kleve
Duitsland
0049-282172400

 

 

 

 

 

Dierengeneeskundig Centrum
G. van Heeswijk
Parklaan 28
6131KH Sittard
046-4512417

 

 

Dierenziekenhuis Drachten
H.A. Beijer
De Bolder 74
9206AR Drachten
0512-513627

 

 

 

 

 

 

 

   

 

 

 

 

 

 
   
 
 

Samengesteld door Dierenarts Valérie Bavegems,
Vakgroep Geneeskunde en Klinische Biologie van de Kleine Huisdieren,

Faculteit Diergeneeskunde, Merelbeke, België, in samenwerking met
Drs. Mariëtte Vink-Nooteboom, dierenarts-specialist veterinaire radiologie,

Veterinair specialistisch centrum "De Wagenrenk", Wageningen, Nederland.


De hart-echo en kleurendopplertest bij een Cavalier, ter beoordeling van de mitralisklep, verloopt in verschillende stappen.

In een eerste fase worden de gegevens van de hond verzameld: een kopie van de stamboom, het gewicht van de hond en controle van de identificatie (chip).
Sommige onderzoekers zullen hierna de hond ausculteren (facultatief): grondige auscultatie met registratie hartfrequentie en eventuele aanwezigheid van een bijgeruis. Indien bijgeruis aanwezig: bepalen graad (dit is de “luidheid” van het bijgeruis, op een schaal van 1 tot 6) en de klep waar het bijgeruis het sterkst te horen is.

In een tweede fase wordt de hond eventueel geschoren ter hoogte van het rechter (en eventueel linker) oksel, afhankelijk van de onderzoeker. De hond wordt dan op de rechter zijde neergelegd, met het oksel boven een inkeping in de echotafel. Dit is nodig omdat, voor een goede beeldvorming, van onderaf gewerkt moet worden. Eventueel worden de ECG-kabels ook bevestigd aan de pootjes van de hond.
Vanuit deze positie worden een aantal standaard doorsneden –zowel dwars als overlangs- door het hart heen gemaakt, zodat wanddiktes en diameters van boezems en kamers opgemeten kunnen worden. Deze worden dan later vergeleken met referentiewaarden per gewicht.

In een derde fase wordt een overlangse doorsnede gemaakt door het hart heen, en wordt de mitralisklep in detail bekeken, zodat deze kan beoordeeld worden op al dan niet doorbuigen of prolaberen van de klepdelen en verdikking van de klepdelen. Daarin bestaan een aantal gradaties (gedefinieerd aan de hand van een tekening – zie lager) die mede de uiteindelijke beoordeling van de hond gaan beïnvloeden:
o    Geen significante afwijkingen ter hoogte van de mitralisklep
o    Borderline prolaps: kleppen komen recht, maar buigen niet door tot over de P-lijn
o    Milde prolaps: kleppen buigen gering door over P-lijn, tot maximum halverwege tussen P- en T-lijn
o    Matige prolaps: kleppen prolaberen  tot hoogte van T-lijn
o    Erge prolaps: kleppen prolaberen tot voorbij T-lijn
o    Verdikking klepdelen (mild – matig - erg)

In deze derde fase wordt ook eventuele regurgitatie over de mitralisklep opgespoord en beoordeeld door middel van kleurendoppler. Regurgitatie is het teruglekken van bloed door de mitralisklep, naar de linker boezem, ten gevolge van het slecht sluiten van de klepdelen. Eventueel wordt de hond ook op de linkerzijde gelegd om de regurgitatie verder te beoordelen. 

In een vierde fase worden alle metingen en resultaten bekeken, en wordt een klasse (A tot en met E)
toegekend aan de hond. Het belangrijkste criterium is de beoordeling van de klep en de mate van prolaps.

o    “Klasse A: geen afwijkingen”: enkel indien geen enkele significante afwijking gevonden wordt thv de
      mitralisklep en geen/fysiologische regurgitatie – alle diktes en diameters bevinden zich binnen de
      normaalwaarden, de linker boezem is niet gedilateerd
o    “Klasse B: minimale afwijkingen”: bij borderline prolaps van de mitralisklep en geen/fysiologische
       regurgitatie – alle diktes en diameters bevinden zich binnen de normaalwaarden, de linker boezem
       is niet gedilateerd
o    “Klasse C: milde afwijkingen”: bij milde prolaps en/of milde verdikking mitralisklep en/of milde   
       mitralisklepregurgitatie – alle diktes en diameters bevinden zich binnen de normaalwaarden, de    
       linker boezem is niet gedilateerd
o    “Klasse D: matige afwijkingen”: bij matige prolaps en/of matige verdikking mitralisklep en/of    
       matige mitralisklepregurgitatie – de linker boezem is mild tot matig gedilateerd
o    “Klasse E: ernstige afwijkingen”: bij erge prolaps en/of erge verdikking en/of ernstige    
       mitralisklepregurgitatie – de linker boezem is sterk gedilateerd

 Het fokadvies met betrekking tot hartruis bij de Cavalier is vastgelegd in het Verenigings Fokreglement, art. 4.2.2.:

De eerste controle op hartruis na de leeftijd van 1 jaar behoort een hartecho-onderzoek te zijn.
Elk potentieel fokdier met een leeftijd van minder dan 5 jaar met een hartruis wordt uitgesloten voor de fok, tenzij er met een hartecho uitgevoerd door een veterinair cardioloog  of radioloog (hetzij met Nederlandse registratie hetzij Europees/Amerikaans geregistreerd) wordt aangetoond dat de hartruis het gevolg is van een niet erfelijke hartaandoening. Dieren met een hartruis ontstaan op of na de leeftijd van vijf jaar worden niet uitgesloten voor de fok, mits ze na de leeftijd van 4 jaar minstens 1 maal zijn gecontroleerd en hartruisvrij zijn bevonden door een gediplomeerd veterinair internist of veterinair cardioloog (hetzij met Nederlandse registratie hetzij Europees/Amerikaans geregistreerd) of een dierenarts welke geschikt is bevonden door de CCN.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

De ogen van een hond moeten schoon en helder zijn. De oogleden hebben als functie de oogbol vochtig en schoon te houden. Door als een wisser eventuele vuiltjes weg te vegen kunnen deze zich ophopen in de ooghoeken. maak dit schoon met een doekje bevochtigd met uigekookt water. Wanneer er binnnen 24 uur weer veel afscheiding is te zien, ga dan naar de dierenarts.

Zwart wit

Vroeger werd aangenomen, dat honden enkel grijstonen of 'zwart-wit' konden zien. Uit nader onderzoek is echter gebleken dat honden wel degelijk kleuren kunnen zien, maar wel anders dan de mens.
Het oog van de hond bevat, zoals bij alle zoogdieren twee verschillende receptoren. De staafjes zijn voor de waarneming van grijstonen verantwoordelijk, de kegeltjes voor het zien van kleuren. In het oog zijn meer staafjes dan kegeltjes, en staafjes hebben minder licht nodig om een signaal aan de hersenen te geven. De kegeltjes zorgen voor het kleurenzien, indien er genoeg licht aanwezig is.
In het oog van honden is zoals bij de meeste zoogdieren een speciale anatomische structuur (Tapetum lucidum) aanwezig, dat invallend licht terugkaatst, en zo het bestaande licht versterkt. Dit verklaart, waarom honden in de schemering veel beter kunnen zien dan mensen (bij wie deze structuur afwezig is).
Het oog van de hond heeft 2 verschillende types kegeltjes, die op groen of blauw licht reageren. Dit in tegenstelling tot de mens, die over 3 verschillende types beschikt, die op rood, groen en blauw licht reageren. Hierdoor wordt bij de hond maar een deel van het menselijk spectrum afgedekt. Rood is een kleur die de hond niet kent en als (donker)groen waarneemt. Een rode bal in het gras is voor de hond dus lastig te zien. Een ander verschil is dat het hondenoog in het bereik rond 430 nanometer (zie tekening) de grootste gevoeligheid vertoont. Bij de mens is dit rond 530 nanometer. De scherpte van het beeld is waarschijnlijk kleiner dan bij de mens en meer op beweging geoptimeerd. Stilstaande dingen worden door de hersenen onderdrukt en zijn door de hond minder goed waar  te nemen.
Het gezichtsbereik van de hond is circa 240 graden. Het is duidelijk groter dan dat van de mens, mede door de zijdelings implantatie van de ogen op de schedel. Het bereik waarin een hond drie-dimensionaal kan zien is met 120 graden ongeveer even groot als dat van de mens.

 

De anatomie van het oog

Het oog bestaat uit verschillende delen. We omvatten het oog als oogleden, oogbol en oogzenuw. De verschillende delen van het oog hebben elk hun eigen functie.

De oogleden bestaan uit drie delen

Het onderste ooglid   : palpebra inferior
Het bovenste ooglid   : palpebra superior
Het derde ooglid       : palpebra tartia

De oogleden  zorgen ervoor dat het oog kan afgesloten worden ter voorkoming van uitdrogen tijdens het slapen. Ze gaan ook regelmatig over het hoornvlies wrijven om alle stofpartikels van de cornea te vegen. De tranen die gevormd worden gaan ook door de oogleden over het oog verspreidt worden.

De oogbol bestaat uit een hele rij achter elkaar liggende verschillende structuren.

Het Hoornvlies (Cornea) vormt de buitenste grens met het binnenste van het oog. Deze staat dus constant in contact met de buitenwereld en is ook onderhevig aan allerlei externe traumata. Het hoornvlies bestaat uit een dun en doorzichtig vlies waarop een traanfilm ligt. het is er stevig en is niet doorbloedt. Daarom geneest een cornealetsel niet zo goed.

De Voorste oogkamer (Camera Anterior Bulbi) is een kamer gevuld met vocht die de oogdruk op pijl houdt. In deze voorste oogkamer zit een afvoersysteem  die het constant gevormde oogkamervocht afvoert zodat de oogdruk op constante druk houdt. De Iris (pupil van het oog) is een soort gordijn die circulair kan dichtgaan. Dit noemen we de pupilreflex. Als het donker is gaat de pupil open, als het licht wordt gaat de pupil sluiten.

De Lens is het orgaan die verantwoordelijk is voor de breking van het licht zodat deze op gele vlek in het oog terecht komen. Afwijkingen van de lens geven dus stoornissen in het "zien". De kromming van de lens speelt hier een grote rol. Het Corpus Vitreum (Camera Vitrea Bulbi) heeft een voedende en schokbrekende functie voor de lens.

Het Netvlies (Retina) vangt de stralen op en zet die informatie om naar prikkels (door de staafjes en de kegeltjes in de retina) die langs de oogzenuw (Nervus Opticus) naar de hersenen lopen. In de hersenen worden dan die prikkels omgezet naar een visuele voorstelling van iets.De oogspieren en de oogzenuw

De oogspieren zijn verantwoordelijk om het oog in de oogkas te houden. Als een van de spieren gaat scheuren dan gaat de patient scheel kijken. Door deze spier weer aan te spannen kunnen we het oog weer recht zetten. De oogzenuw zorgt voor de prikkelgeleiding tussen de retina en de hersenen.

 

Oogproblemen die voor kunnen komen bij de Cavalier King Charles Spaniel

RETINA DYSPLASIE (RD)
• Dit is een aangeboren netvliesafwijking. Hierbij zijn er plooitjes in het netvlies. Het aantal kan beperkt zijn (focale vorm), maar ook meer uitgebreide vormen komen voor (geografische en totale vorm). In het geval van "de totale vorm" is er duidelijk sprake van beperking van het gezichtsvermogen.
De afwijking komt bij meerdere rassen voor. Met de focale vorm (minder dan 10 plooien en niet als een groepje bij elkaar) mag wel gefokt worden. Met de geografische vorm wordt liever niet gefokt of deze hond moet heel veel fokwaarde hebben, dan kan een uitzondering gemaakt worden. Met de totale vorm moet vanzelfsprekend absoluut niet gefokt worden.

ENTROPION
• Dit is een afwijking waarbij een ooglid (meestal het onderooglid) naar binnen draait. Het komt bij veel rassen voor.

DISTICHIASIS / ECTOPISCHE CILIE
• Bij distichiasis groeien er enkele haren of staan er één of meer rijen haren op de rand van het ooglid. Hierdoor wordt het hoornvlies chronisch geïrriteerd. De mate waarin hangt af van de stand van de haartjes. De gevolgen van die irritatie kunnen uiteenlopen van het produceren van extra traanvocht, het vormen van traanstrepen, het samenknijpen van de ogen tot aan het beschadigen van het hoornvlies. De haartjes zijn moeilijk met het blote oog waar te nemen. Het komt voor bij meerdere rassen en ook bij de Cavalier. De wijze van overerving is niet helemaal duidelijk, maar vermoedelijk is die meervoudig.

CATARACT (CONGENITAAL)
• Dit is aangeboren grauwe staar. Reeds bij de jonge pup zijn troebelingen in de lens zichtbaar, die het gezichtsvermogen kunnen belemmeren.

CATARACT (NIET-CONGENITAAL)
• Het gaat hierbij om jeugdstaar. In de lens zijn troebelingen aanwezig. Het kunnen kleine troebele plekjes zijn die lange tijd stabiel zijn en niet of nauwelijks een vermindering van het gezichtsvermogen geven. Maar ze kunnen ook in ernstige mate voorkomen en/of uitbreiden en daarbij blindheid van het aangetaste oog veroorzaken. Cataract kan aan één oog voorkomen, of beiderzijds. Het komt bij veel rassen voor. De term jeugdstaar is wat misleidend. Bij veel rassen treedt het op in de eerste levensjaren, maar het kan ook nog op latere leeftijd optreden. Het onderscheid met het normale verouderingsproces van de lens (de bekende blauwe waas bij oudere honden) is meestal goed te maken.

RETINADEGENERATIE OF PROGRESSIEVE RETINA ATROFIE (PRA)
• Dit is een netvliesafwijking die bij veel rassen voorkomt en tot blindheid leidt. Het begint meestal met slecht zien in het donker (nachtblindheid) en leidt uiteindelijk na enkele jaren tot volledige blindheid. Er bestaat geen behandeling voor PRA. PRA ontwikkelt zich bij veel rassen pas na het derde of vierde levensjaar. Voor die tijd is er aan de hond niets te merken en bij het oogonderzoek ook niet te zien.
Voor een aantal rassen bestaat er nu een DNA-test, waardoor bij pups al is vast te stellen of de hond genetisch vrij is of dat er een kans is op dragerschap of lijderschap. De verwachting is dat deze ontwikkelingen de komende jaren zullen doorgaan, waardoor het voor vele rassen mogelijk zal zijn PRA mbv DNA-technieken op te sporen.

CHERRY EYE
• Honden hebben een derde ooglid, het vlies dat zichtbaar is langs de neuskant van het oog. Een T-vormig stukje kraakbeen vormt als het ware het skelet van dit ooglid. De basis van dit kraakbeen is omgeven door een traanklier, het derde ooglidklier. In een normale positie is deze klier niet zichtbaar, ze wordt door een soort bindweefsel op haar plaats gehouden onderaan de oogbol.
Prolaps of uitpuilen van deze klier komt bij meerdere rassen voor. De uitpuilende klier is rood, gezwollen en zichtbaar aan de vrije rand van het derde ooglid. Omwille van de gelijkenis met een kers spreekt men van een cherry eye. Meestal is er wat meer slijmerige uitvloei aan dat oog. Soms is het mogelijk om de klier tijdelijk terug op zijn plaats te krijgen, maar meestal moet de klier chirurgisch vast gezet worden tegen de binnenkant van de oogkas. Een andere techniek omvat het terug weghechten van de klier onder het slijmvlies van het derde ooglid.

DROGE OGEN/ KERATOCONJUNCTIVITIS (KCS)
• Onder droge ogen, ook wel genoemd verminderde traanproductie of KCS, wordt verstaan de verschijnselen die ontstaan door het uitdrogen van het hoornvlies of bindvlies. Hierdoor ontstaan droge ogen. De aandoening wordt veroorzaakt doordat er onvoldoende traanvloeistof wordt aangemaakt of doordat de traanvocht/traanfilm van onvoldoende kwaliteit is door onder andere aangeboren afwijkingen, trauma, ontstekingen (van de traanklieren, maar soms ook van het oor) of gebruik van bepaalde medicijnen.
Vaak kan de onderliggende oorzaak niet meer gevonden worden. Bij KCS vertoont het oog ontstekingsverschijnselen als roodheid, zwelling en pijnlijkheid en bestaat er slijmerige, vaak dikke pussige uitvloeiing. De behandeling richt zich op het oplossen en wegspoelen van de pussige uitvloeiing, het tegengaan van evt. infecties en de ontsteking met een antibioticumhoudende oogzalf, het stimuleren van de traanproduktie met cyclosporine zalf of druppels en evt. het frequent toedienen van kunsttranen.

CORNEA DYSTROFIE
• De manier van overerving van deze aandoening is onbekend. Bij deze aandoening wordt het hoornvlies (= cornea)  troebel door het ontstaan van neerslagen, meestal centraal op het hoornvlies. Je ziet dan in het midden een dof plekje. Meestal wordt geadviseerd wat aanpassingen te doen in de voeding van uw hond, u kunt dit navragen aan een oogspecialist. Uw hond heeft verder geen last van zo'n dof plekje en het gezichtsvermogen is nog steeds ruim voldoende, alleen op het plekje is het gezichtsvermogen verminderd.


 

 

 

afb.1Definitie: de patella (knieschijf) is een zgn. sesambeen* in het kniegewricht. Hij zit in de pees van de grote dijspier, die middenvoor aan het scheenbeen trekt, en op die manier staan en springen mogelijk maakt.

* Een sesambeen is een verdikking, vrijwel altijd benig, in het verloop van een pees op een plaats waar deze pees voor zijn functie een (meestal zeer grote) druk uitoefent op het eronder liggende bot.

Om ervoor te zorgen, dat de patella tijdens de belasting (staan, lopen) van het gewricht niet naar opzij van het bot (uiteinde van het dijbeen) afglijdt, vinden we aan de voorzijde van het dijbeen een groef (trochlea), waarin de aan de onderkant wat bolle knieschijf precies past.
Tijdens het bewegen van de knie glijdt de patella op en neer in deze groef. Aan de zijkanten wordt de patella in de groef gehouden door het gewrichtskapsel en door uitlopers van peesplaten.

afb.2Wat is nu patella-luxatie* en wat is daarvan de betekenis voor de hond?

* Luxatie betekent ontwrichting, uit de kom schieten (in dit geval: uit de groef glijden)

Wanneer tijdens het staan of lopen de patella luxeert (van z'n plaats schiet), heeft de hond geen kracht meer in het been om het gewicht te dragen: het zakt door z'n pootje, of durft er niet meer het volle gewicht op te zetten. Daardoor toont het dier een kreupelheid. Vaak zien we, dat hierbij de tenen naar binnen zijn gedraaid en tegelijkertijd de hak naar buiten.

Bij het optreden van patella-luxaties zijn er 2 situaties: de eerste zien we bij de opgroeiende pup - vaak nog in het nest - vanaf 4-6 weken; daar is de patella permanent van z'n plaats, en krijgt de pup geen kracht in de achterhand. In het verdere verloop zullen er vervormingen optreden van het dijbeen en het scheenbeen, alsook verkorting van de buigspieren, waardoor het onmogelijk kan worden het dier nog te behandelen.

De tweede situatie zien we meestal bij oudere pups of volwassen dieren: hier zit de patella in rust meestal wel op z'n plaats, maar schiet eraf zodra het pootje wordt belast of gedraaid bij lopen of spelen. Hier gaat de patella dus afwisselend in en uit de kom. Na verloop van tijd treedt daardoor "slijtage" op in het gewricht en dat leidt weer tot een chronische gewrichts-ontsteking.

Het probleem van de patella-luxatie treedt bij meerdere rassen op en is, naar algemeen wordt aangenomen, een erfelijk probleem. Het is daarom zaak voor de fokkers, dieren met dit gebrek vroegtijdig te (doen) herkennen. Deze dieren behoren niet voor de fokkerij gebruikt te worden.
Het herkennen van dieren met een patella-probleem is soms voor een ervaren en oplettende eigenaar of fokker helemaal niet moeilijk, maar in andere gevallen hebben de dieren zich zo weten aan te passen aan hun handicap, dat alleen onderzoek door een deskundige dierenarts-orthopeed het probleem aan het licht kan brengen.
Dit is dus één reden voor een onderzoek van fokdieren en hun nakomelingen door deskundige: het opsporen van dieren met een daadwerkelijke luxatie. De tweede reden voor een klinisch onderzoek door een deskundige is om vast te stellen of het mogelijk is om met een lichte zijwaartse druk de patella van z'n plaats te duwen, te luxeren. Dit betekent dan niet, dat de hond er last van heeft, maar wel dat de anatomie van het gewricht zo "los" is, dat de patella gemakkelijk van z'n plaats te duwen is (dit noemen we een "LUXABELE" patella.
En wanneer we nu weten dat de anatomische vorm van het lichaam voor het grootste deel erfelijk bepaald is (het exterieur), dan laat het zich verstaan, dat men bij de keuze van fokdieren erop moet letten niet 2 dieren te combineren, waarbij de patella zo los ligt dat deze uit de groef te drukken, te luxeren is. Het risico ontstaat immers, dat er dan in de nakomelingen pups tevoorschijn komen, die een echt patella-luxatie probleem hebben.

Hoe verloopt het onderzoek op patella-luxatie?
Honden met een minimum leeftijd van 1 jaar worden op vrijwillige basis door de eigenaar aangeboden voor onderzoek.

Methoden
De hond wordt zonder sedatie (verdoving) op een onderzoektafel onderzocht, nadat is gevraagd over eventuele klachten met lopen, nu of in het verleden, en het tatoeage- of chipnummer is gecontroleerd.

1. Onderzoek bij het staande dier:
De onderzoeker staat achter de hond en omvat met beide handen gelijktijdig de beide knieën zodanig, dat de duimen lateraal (d.i. aan de buitenzijde) op de trochlea femoris geplaatst worden, en de vingers over de patella heen de mediale zijde (d.i. de binnenkant) van de trochlea femoris palperen. Dit heeft de bedoeling om na te gaan of er een verbreding t.h.v. de trochlea aanwezig is, die zou kunnen duiden op een chronische arthrose, cq op een geluxeerde patella.
Vervolgens wordt, terwijl de knieën beide maximaal gestrekt worden, nagegaan of door druk vanaf lateraal, cq, vanaf mediaal, de patella bij het staande dier te luxeren is naar mediaal, lateraal of in beide richtingen. De druk naar mediaal wordt uitgeoefend met de duim, die naar lateraal met de vingers.
Tevens wordt daarbij gelet op het voorkomen van crepitatie* in het femoro-patellair gewricht.
Vervolgens wordt via de daarvoor geëigende handgrepen tijdens passieve buig- en strekbewegingen gecontroleerd of er pijn, crepitatie- en/of habituele* spontane patella-luxaties optreden.

2. Onderzoek aan het liggende dier:
Bij het liggende dier wordt eerst opnieuw nagegaan of er tijdens buigen en strekken pijn, crepitatie of spontane luxaties voorkomen. Daarna wordt met één hand het sprong-gewricht omvat, waardoor rotatiebewegingen van de tibia mogelijk worden. Door het scheenbeen te draaien wordt er via de kniepees getrokken aan de knieschijf: naar buiten bij exorotatie en naar binnen bij endorotatie.
In sommige gevallen zal hierbij de patella "spontaan", d.w.z. zonder zijwaartse druk, luxeren.
Vervolgens wordt opnieuw, ook weer bij het zoveel mogelijk ontspannen dier, gecontroleerd of d.m.v. gelijktijdige rotatie en druk de patella te luxeren is uit de trochlea femoris.

* Crepitatie wil zeggen dat het gewricht kraakt, als gevolg van het plaatselijk verlies van kraakbeen
* Habitueel betekent: zo nu en dan

Criteria voor een normaal gewricht:

  1. Bij het staande dier mag tijdens passieve bewegingen geen pijn, crepitatie of spontane luxatie waargenomen worden.
  2. Bij het staande dier mag de patella niet luxabel zijn.
  3. Bij het liggende dier mag, noch tijdens de passieve bewegingen van buigen/strekken en rotatie, noch bij manuele druk de patella luxabel zijn.

We kunnen de patella luxatie in vier graden van ernst onderverdelen:

Graad 1: Incidenteel luxeert de patella die weer spontaan door het strekken van het been terug in de trochlea komt. Bij rotatie van het scheenbeen kan de patella met de hand geluxeerd worden.
Graad 2: Regelmatig optredende luxatie met duidelijke problemen. De geluxeerde patella kan zonder hulp weer terugkomen in de trochlea
Graad 3: Continu aanwezige patella luxatie, waarbij het mogelijk is met de hand de patella weer in de trochlea te krijgen.
Graad 4: Continu aanwezige patella luxatie, waarbij het niet mogelijk is met de hand de patella weer in de trochlea te krijgen.

Daarnaast is het mogelijk om een onderverdeling te maken naar de zijde waarna de patella luxeert. Gebeurt dit naar de binnenzijde van de knie dan noemen we dit een patella luxatie naar mediaal. Gebeurt dit naar de buitenzijde van de knie dan noemen we dit een patella luxatie naar lateraal. De oorzaak van de patella luxatie naar mediaal, zoals we die zeer frequent zien bij o.a. de Engelse Bulldog en de Bordeaux dog is niet in een zin te vangen. Zowel erfelijke aanleg als milieufactoren zijn hiervan op invloed.
Onder milieufactoren worden onder meer verstaan: overgewicht, te veel en verkeerde beweging en veel springen. Onder erfelijke aanleg vallen de "constructie fouten" zoals daar zijn:

  1. Afwijkende stand van de heupkop en -hals, waardoor een O-benige stand op kan treden.
  2. Onderste derde gedeelte van het dijbeen is naar binnen gebogen.
  3. De groeve van de trochlea is erg ondiep in aanleg.
  4. Ontwikkelingsstoornis van de binnenste rolkam van het dijbeen, waardoor deze te klein blijft.
  5. Het naar binnen gedraaid zijn van de plaats waar de kniepees aanhecht.
  6. Een buiging van het scheenbeen naar binnen toe.
  7. Naar binnen staan van de voeten.

Niet alle "constructie fouten" hoeven gelijktijdig voor te komen. Ook het voorkomen van een of twee fouten kan de ontwikkeling tot patella luxatie naar mediaal geven.

De behandeling voor patella luxatie naar mediaal is sterk afhankelijk van de leeftijd waarop het dier klachten krijgt, de klachten die het dier van de patella luxatie heeft en de graad van patella luxatie. Zo kan de behandeling uiteen lopen van medicamenteuze aanpak met gerichte training tot een ingrijpende operatie, waarbij de trochlea wordt verdiept en de aanhechting van de kniepees naar buiten wordt verplaats, zodat weer een rechte lijn wordt verkregen tussen dijbeenspieren, patella en aanhechting van de kniepees. De behandeling kan per dier zeer verschillend zijn.
In overleg met de eigenaar wordt naar de beste oplossing voor uw huisdier gezocht. Daar de kans erg groot is dat een dier die lijdende is aan patella luxatie ook nakomelingen kan geven die last hebben van patella luxatie, moet men zeer terughoudend zijn met het fokken van dieren die lijdende zijn aan deze aandoening. Dit om verdere verspreiding binnen het ras te voorkomen.
Door niet alleen te selecteren op het wel of niet aanwezig zijn van patella luxatie, maar vooral ook door te selecteren op rechte been stand, voldoende hoeking en juiste stand van de ondervoeten kunnen we het voorkomen dat patella luxatie steeds frequenter voor gaat komen.